

Column #11 - Naughty Boys
50 jaren in 50 films


50 jaren in 50 films
Van Filmhuis tot LUX
Deze column is onderdeel van de reeks van 50 columns die Ted Chiaradia schrijft over de ontwikkeling van het Filmhuis Nijmegen (1974) naar LUX (2024).
Naughty Boys (1983)
Regie: Eric de Kuyper
In 1977 streek een Vlaming neer aan de Nijmeegse universiteit en begon met colleges filmtheorie. Eric de Kuyper (1942) was een markante verschijning, vaak getooid met hoed en sprekend in melodieuze volzinnen. Hij was een begenadigd verteller en de studenten in de steevast uitpuilende collegezalen hingen aan zijn lippen. De Kuyper maakt ook speelfilms, waarin hij steevast refereerde aan de geschiedenis van de cinematografie. Zo ook Naughty Boys: Zes jongemannen in smoking hangen aan het begin van de 20ste eeuw rond op een Engels buiten, waar het eigenlijke feest al voorbij is. De film is een plotloze collage van toneelfragmenten van onder meer Noel Coward, Tsjechov en Pirandello. Ook Balzac en Shakespeare worden driftig geciteerd. De Kuyper wilde met zijn film ‘een soort hulde te brengen aan de oude musical, aan de oude komedies ook, de salonkomedies. Het is een hele sfeer die we nu niet meer kennen, die uit die films spreekt. Noem het een soort heimwee van mij naar dat soort films, hoewel ik ook wel besef dat dat soort niet meer kan gemaakt worden op die manier.’
De andere film in Nijmegen
1984
Geschreven door Ted Chiaradia
We zijn het allang weer vergeten, maar Nijmegen had de eerste supermarkt van Nederland, de Gebroeders Van Woerkom, gelegen aan de kop van de Molenstraat. En het was daar dat ik hem voor het eerst zag. Een opvallende verschijning met een geblokte wollen lange jas en een pluizige haardos. Ik kende die man toch ergens van, van de Vlaamse televisie? En inderdaad, het bleek Eric de Kuyper te zijn van De Andere Film, de presentator van een wel heel bijzonder filmprogramma. Van achter een poppenkastgordijn kwam hij telkens in beeld om zijn filmkeuze in te leiden. De meest bijzondere arthousefilms zag ik zo op televisie, films van Chantal Akerman, de eerste Werner Herzog en Fassbinder films, maar ook experimenteel werk van Marguerite Duras, Werner Schroeter en Stephen Dwoskin. De Kuypers filmkeuzes droegen bij aan mijn vroege filmopvoeding en latere passie.
In 1977 was deze journalist en wetenschapper in Nijmegen aan de universiteit neergestreken en gaf daar colleges filmtheorie. Eric de Kuyper (1942) was een markante verschijning, vaak getooid met hoed en sprekend in prachtige, melodieuze volzinnen. Hij was een begenadigd verteller en de studenten, in de steevast uitpuilende collegezalen, hingen aan zijn lippen. Vanaf 1984 kon je dramatologie zelfs als hoofdvak volgen, de studie heette toen Film- en Opvoeringskunsten. Zijn inspiratie rijkte tot ver over de stadsgrenzen, studenten van andere steden kwamen speciaal naar De Kuyper om af te studeren.
Een intensieve samenwerking tussen het Filmhuis en Film- en Opvoeringskunsten ontstond vanaf 1983. Onder leiding van Eric de Kuyper werden vele klassiekers gedraaid. Bij de stille films was er live een pianist voor de begeleiding. In 1986 werd er zelfs in een kelderzaaltje een heuse cinematheek gestart met elke dag een andere klassieke film. De organisatie lag grotendeels in handen van de studenten van De Kuyper. Zijn energie en inspiratie waren zelfs zo groot dat hij, deels met vrienden, bekenden en studenten ook speelfilms ging maken. Zo ontstond er een Nijmeegse Filmschool met een eigen signatuur.
Al eerder, ik denk zo rond 1979, kwam hij in beeld bij het Filmhuis. Als een soort gast-programmeur kwam hij op de proppen met voor mij nogal rare, atypische titels voor een geëngageerd filmhuis. Zo herinner ik me Broken Arrow van Delmer Davis, een Hollywoodfilm uit 1950. Toen ik Wajda’s As en Diamant opperde en hij vervolgens beweerde dat Andrzej Wajda helemaal geen groot cineast was en toch echt niet in de schaduw kon staan van meesters als Fellini of Visconti, voelde ik mij op mijn nummer gezet. Wij zaten dan ook beslist niet op dezelfde golflengte. Semiotiek en filmtekens – de materie die hij onderwees aan de universiteit – waren aan mij niet besteed. Ik was daarvoor te veel een anti-intellectueel, waarin ik bevestigd werd tijdens een symposium dat hij organiseerde en waarvan ik van begin tot einde niets begreep. Het schuurde ook wel eens. Op onverwachte momenten kon hij het bloed onder je nagels vandaan halen; op andere momenten was hij weer uiterst charmant.
Onbetwist heeft hij heel veel betekend voor de Nijmeegse filmcultuur en voor het Filmhuis in bijzonder. Niet alleen door de Nijmeegse Filmschool, maar vooral door de intensieve samenwerking met het Filmhuis, dat tot die tijd geen relatie met de universiteit had. Dat was voorbehouden geweest aan het Politiek Cultureel Centrum O42 dat daardoor de middelen had gekregen om zich als debat-, muziek- en theatercentrum verder te ontwikkelen. De Kuypers band met het Filmhuis zorgde voor cinematografische energie die kleine filmfestivals en retrospectieven opleverde en het mogelijk maakte dat nationale en internationale grootheden uit de film in Nijmegen over de vloer kwamen. Mede door zijn goede band met Hubert Bals, directeur van Film International, was hij er in 1984 al in geslaagd om een samenwerking aan te gaan met het Internationale Filmfestival in Rotterdam. Gedurende een aantal dagen van het filmfestival haalden zijn studenten een serie films en gasten uit Rotterdam op voor het Filmhuis. Zo herinner ik me nog het debuut van de later groot geworden cineast Spike Lee. Met een grote gettoblaster fleurde hij zijn Joe’s Bed-Stuy Barbershop; We Cut Heads in de filmzaal op.
Als cineast had de Kuyper met zijn avantgardistische Casta Diva in 1982 al gedebuteerd op het filmfestival in Rotterdam. Een jaar later werd zijn tweede speelfilm Naughty Boys geselecteerd voor het grote festival in Venetië, een ongekend succes. Bij terugkomst vroeg hij om een filmvoorstelling voor zijn vrienden en studenten. Toen ik voorstelde dat ik zijn hulde aan de oude musicals als vanzelfsprekend zag als de openingsfilm van het nieuwe Filmhuis was hij aangenaam verrast. Aldus geschiedde en zo opende Filmcentrum de Mariënburg officieel op 28 januari 1984 met Naughty Boys, in zijn woorden ‘a sad musical comedy’. Een feestelijke Nijmeegse happening met internationale allure. De Kuyper en zijn mede-docent Emile Poppe verzorgden na de première zelfs nog een tapdans-act in Café de Foyer.
Landelijke aandacht kwam er ook voor de opening van het Filmcentrum in het destijds zeer gerespecteerde cultuurprogramma Omnibus van Theo Stokkink. Maar naast de media-aandacht en het geweldige feest waren er vanzelfsprekend eerst nog de officiële plichtplegingen. Mijn vuurdoop, mijn allereerste toespraak in het openbaar vond plaats op de openingsmiddag. Wat ik me hiervan herinner is een veel te lang verhaal van onze voorzitter, een toespraak van een hoge ambtenaar van ministerie van OC&W – zoals het toen heette – die Nijmegen feliciteerde, maar bij de gemeente ook aandrong op meer financiële steun en de cabareteske reactie hierop van de Nijmeegse wethouder cultuur Anton Aalberts die beweerde geen Sinterklaas te zijn, want hij moest de cadeautjes immers betalen. Zelf was ik bij lange na nog niet bij machte om de flauwe toespraak van wethouder van repliek te dienen. Tamelijk onvoorbereid wierp ik mij figuurlijk in het diepe en toen ik vervolgens naar lucht happend boven water kwam, riep ik quasi spontaan en uitdagend dat de voorgaande sprekers al lang genoeg aan het woord geweest waren. En dat ‘wij’ het uiteindelijk beslist beter zouden gaan doen in dit nieuwe centrum en dat de Nijmeegse bioscopen en Nijmegen nog veel van ons zouden horen!
Spontaan, naïef, onbeholpen, dat was het. Maar toch zou het gaan lukken. De Mariënburg werd een volwaardig filmhuis dat de vergelijking met de andere grotere steden aankon, met elke dag filmvertoningen in twee zalen van respectievelijk 50 en 80 stoelen, gecombineerd met een eigen Café de Foyer. Met snel stijgende bezoekersaantallen. En daarmee werden mijn droom en mijn fantasie werkelijkheid. In een van de filmzalen stond dan ook niet voor niets op de wand de quote van Federico Fellini: ‘Film het verbeelden van dromen’.
Over de column-reeks 50 films, 50 verhalen
Dat wat nu een van de grootste arthouses van Europa is, kende een halve eeuw geleden als Filmhuis een uiterst bescheiden begin. In de jaren die volgden, nam het Filmhuis snel een hoge vlucht: sterk stijgende bezoekersaantallen, steeds betere technische faciliteiten en een uitgekiende programmering. Van De Lindenberg verhuisde het Filmhuis naar het politiek-cultureel centrum O42, daarna kreeg het een eigen huisvestiging aan de Mariënburg en veranderde de naam in Cinemariënburg en tot slot werd het in 2000 omgedoopt tot LUX. Met de columnreeks ’50 films, 50 verhalen’ blikken we terug op 50 jaar Filmhuis en arthousefilms in Nijmegen. We delen 50 persoonlijke verhalen vol anekdotes over evenzovele films een indruk geven van de programmatische signatuur waar Filmhuis/Cinemariënburg/LUX door de jaren heen voor stonden. Maar tussen de regels door vertellen ze ook veel over wat er de afgelopen halve eeuw in de (film)wereld veranderd is.