Een beetje reuring is altijd goed

1981

Marco Ferreri

Marco Ferreri was in de jaren zeventig en tachtig een van de meest originele figuren in de internationale filmwereld. Socialist, atheïst en provocateur in hart en nieren. En auteur van films waarin hij allegorische verhalen vertelde die de crisis van de moderne mens blootlegde, zoals de (toenmalige) directeur van het festival in Cannes treffend heeft opgemerkt. Bekendste titel is wellicht La grande bouffe, een groteske kritiek op de consumptiemaatschappij, waarin een groep vrienden zich letterlijk dood vreet.  Maar er was bijvoorbeeld ook Bye Bye Monkey: in een dystopische stad vindt een de hoofdpersoon een jonge chimpansee op het strand en besluit het beest als zijn eigen zoon op te voeden. Of l’Udienza, waarin een man vergeefs probeert op audiëntie te gaan bij de paus. Niet verrassend dat Ferreri gefascineerd was door het werk van de Amerikaanse schrijver Charles Bukowski. Op enkele van diens korte verhalen baseerde hij Tales of Ordinary Madness. Over een aan de zelfkant in Los Angeles levende, alcoholische dichter die verliefd wordt op een prostituee die hem er bovenop probeert te helpen. Maar hij laat haar in de steek en gaat naar New York, waarna zij zelfmoord pleegt.

 

Tales of Ordinary Madness 

Een paar jaar geleden, tijdens een bezoek aan het Solidarnosc museum in Gdansk in Polen, zag ik geheel onverwacht in een vitrine de Gouden Palm liggen die Andrzej Wajda in Cannes had gewonnen voor De Man van ijzer in 1981. Sterker nog, ik was daarbij! Wajda ontving de hoofdprijs uit handen van niemand minder dan Sean Connery. Niemand zal het geloven, maar ik heb zeker twintig minuten naast hem gestaan. Geen blik keurde ik hem waardig, dacht alleen: ‘Wat doet die commerciële James Bond hier in dit walhalla van de filmkunst?’  De prijs had een politiek tintje en het leek alsof de internationale filmwereld hiermee zijn steun en solidariteit wilde uitspreken voor de verzetsbeweging en vakbond Solidarnosc van Lech Walesa. Weliswaar gedraaid met dezelfde cast, was deze Man van ijzer tegenover het meesterlijke Man van marmer van vier jaar daarvoor, een mager vervolg. En mocht de Gouden Palm op dat moment Polen een sprankje hoop hebben gegeven, de definitieve omwenteling kwam pas in 1989 toen de Muur viel.

In ons land waren de beginjaren ‘80 ook roerig met in april 1980, het kroningsoproer in Amsterdam met ordeverstoringen en leuzen als ‘Geen kroning zonder woning!’ En in februari 1981 kreeg Nijmegen zijn lokale revolutie met de Piersonrellen. Zo drongen de maatschappelijke onrust en revolte ook binnen in het steeds groter wordende Filmhuis. Er kwamen in de werkgroep van vrijwilligers (die het beleid bepaalde) steeds meer nieuwe leden die activistisch georiënteerd waren en om een meer politieke programmering vroegen. Het compromis om de donderdag voortaan speciaal te gebruiken voor documentaires en geëngageerde cinema bleek voor hen onvoldoende. Het bleef daarom onrustig in de organisatie en er ontstond een steeds scherpere scheiding der geesten tussen de realo’s met realistische denkbeelden en de fundi’s, die principiëler waren. Deze laatsten hadden een sterke afkeer van een verdere professionalisering en vonden uitbreiding met mogelijk een eigen huisvesting een brug te ver. Dat zou alleen maar leiden tot vergaande commercialisering.

Op het cinemafront was het ook allerminst pais en vree. Hubert Bals wilde met zijn Rotterdams filmfestival vooruit en dat kon alleen als zijn filmdistributietak Film International kon groeien. In die visie lag het voor de hand om grotere filmtitels te verwerven met meer commerciële potentie. Landelijk begon het dan ook te schuren toen Bals duidelijk maakte dat hij het niet meer kon redden met louter filmhuizen als afzetgebied. Daar kwam bij dat hij een toenemende afkeer had van diverse nog activistisch opererende theaters, zoals Filmhuis Nijmegen. Toen Bals Tales of Ordinary Madness aankocht voor het filmfestival en deze vervolgens in de commerciële bioscopen uitbracht, had het Filmhuis het nakijken. Overigens draaide deze titel slechts een tweetal weken zonder al te veel succes in de Carolus bioscoop aan Plein ‘44. In diezelfde periode drong Bals er in Nijmegen nogmaals sterk op aan om als Filmhuis uit te breiden of op zoek te gaan naar andere huisvesting. ‘Weg uit dat linkse rovershol.’ Er startte een onderzoek binnen O42 naar een extra filmzaal, de Rode zaal, maar al snel bleek het een onmogelijke piste. De weg naar eigen huisvesting lag daarmee open.

Over Tales of Ordinary Madness kan veel gezegd worden als kantelpunt in de ontwikkeling van de filmhuizen. Over het scabreuze karakter is menige discussie gevoerd. Was dit niet gewoon vrouwonvriendelijke edelkitsch, zeiden sommigen; anderen, onder wie ikzelf, vonden het een sterk sensueel getint portret over een dichter aan de zelfkant van de maatschappij, nihilistisch tot het bot, die zich de dood in drinkt. Magistraal vertolkt door Ben Gazarra.  De maker Marco Ferreri combineerde in die jaren commerciële thema’s met de reinste kunstzinnige camp zoals Touche pas a la femme blanche met Catherine Deneuve en Marcello Mastroianni. Een western die hij laat spelen in een bouwput midden in Parijs.  Provocatief, zelfs revolutionair vond ik zijn werk. In La Grande Bouffe eten een stel bourgeois mannen zich letterlijk dood en in La Derniere Femme rekent hij genadeloos af met het machismo door Gerard Depardieu zijn piemel te laten afsnijden met een elektrisch mes. Maar het meest staat me nog Chiedo asilo bij, een anarchistische komedie uit 1979 waarin een clowneske Roberto Benigni als kleuterleider er wel een heel vrije manier van opvoeden op na houdt.

Op enig moment ontving ik onverwacht een uitnodiging om met twee andere medewerkers van het Filmhuis aanwezig te zijn bij een persgesprek met deze Marco Ferreri. Naast de grande dame van de NRC Ellen Waller was er toen verder niemand in de foyer van Filmtheater Kriterion in Amsterdam. Vandaar dus blijkbaar die uitnodiging. Mijn collega’s, twee jonge Nijmeegse studenten, grepen hun kans in dit voor hen ook bijzondere moment. Voordat de ervaren filmjournaliste Ellen Waller ook maar een vraag kon stellen, trokken zij meteen van leer. In mijn herinnering werd de toen befaamde Italiaanse auteur op het rooster gelegd. Hoewel Ferreri verder onverstoorbaar bleef -mogelijk vond hij het best grappig- schaamde ik me diep en deed ik alsof ik er niets mee te maken had. De volgende ochtend bood ik meteen mijn excuses aan. De reactie van de assistent van Hubert Bals, de distributeur van de film, verraste me nog het meest: ‘Nee joh, geen enkel probleem, een beetje reuring is altijd goed!’

Bij een beetje reuring in de Filmhuisgeledingen is het overigens niet gebleven. Aan het einde van het jaar zag het bestuur in het hoogoplopende conflict tussen de verschillende facties binnen de groep vrijwilligers nog maar één oplossing. De gehele werkgroep werd ontbonden. Er werd een nieuwe structuur gebouwd rondom de kleine groep realisten die de kans benutte om verdere stappen voorwaarts te zetten richting de noodzakelijke professionalisering.

Uitgelicht door LUX

Oscarnominaties 2025: Bekijk de kanshebbers in onze filmzalen!

Column #8 - Een beetje reuring is altijd goed

Column #7 - Een leven lang reizen

670 donateurs doneren € 4992 voor Stichting Quiet

Gezocht: Roedelchef voor Wijkjury

Column #6 - Messer im Kopf